Dit is het scheepsjournaal van Corine Nijenhuis; ruimtelijk vormgever, schrijver en blogger. Ze kocht met haar vriend een vrachtschip ‘uit het werk’: de Henriëtte, een stalen klipper uit 1901. Ze verbouwden haar tot varend woonschip en gaven haar haar doopnaam terug: Alfons Marie. Maar wat als je je hond uit moet laten?

Tekst: Corine Nijenhuis

Vier rode ogen kijken ons, schippers, aan. Afwerend. De sluis is dicht. Een feestdag. Feestelijk ziet het er niet uit, daar voor de dichte waterkering. Een ononderbroken rij schepen, drie en vier dik, ligt aan de kade afgemeerd. Allemaal beroeps. Wrevel druipt van logge scheepskoppen, chagrijn kleeft aan beslagen stuurhutten. Alle vlaggen hangen neer, alsof er nationale rouw is afgekondigd in plaats van een feestelijke rustdag. Een onwillige muur van tankers en containerschepen, van nurkse Dortmunders en narrige kempenaars. Zij willen geen feestelijke rustdag. Zij willen door.

Wij varen de stoet langs voor poolshoogte. In deze drijvende file is geen plaats om in te voegen. We moeten langszij. Dat is nooit erg. Het is makkelijker dan aanleggen aan kades met te weinig bolders. Of aan lage meerpaaltjes die bij het zetten van motorkracht de grond uit dreigen te schieten. Om maar te zwijgen over dukdalven die nét te ver uit elkaar staan voor een ouderwets binnenvaartschip dat niet is meegegroeid met de moderne maatvoering. Nee, aanleggen is het probleem niet. Het probleem is van boord komen. Aan de wal geraken.

Afhanghouding

En dat is wat ik moet: aan de wal geraken. Want ik heb een hond. En een beetje hond plast aan de wal. Na tien jaar varen zijn wij ervaren in hondtillerij. De hond is ervaren in tillerijtoelating. Poten in afhanghouding, blik op zenstand. Zonder morren laat Rufus zich bij laagwater langs een dukdalf-ladder omhoogsjouwen en bij hoogwater op een glibberige kade zakken. Hij laat zich, hangend onder vriendliefs arm, onaangedaan een vrije hinkstapsprong aanleunen.

Tussendoor bedwingt hij, waar mogelijk, zelfstandig het lunapark van ongelijke dekken en openliggende luiken, steile loopplanken en roostertrappen. Als ik in de krant voor beroepsschippers lees over de moeilijkheid om met een slecht been van boord te komen, knik ik begrijpend. Ik heb dan wel geen slecht been, maar ik heb een hond. Zodra de Alfons Marie vastligt, beginnen wij aan het lunapark. De hond moet uit.

Een slecht been

Het traject beslaat vier schepen. We glibberen door gladde gangboorden. Stappen rond matrozenverblijven, kruipen onder half neergelaten masten door, klimmen over verschansingen. Tot het laatste schip. Het ligt aan de palen, waardoor de steigertrap niet aansluit. Een afgrond gaapt. Wij broeden op een tactiek, Rufus trekt zijn zen-snuit en wacht berustend op wat komen gaat. Hangen onder armen, vrije vogelvlucht, gedragen hinkstapsprong: zijn vertrouwen in de goede afloop is grenzeloos. Terwijl wij de laatste hindernis naar land nemen, gaat de deur van de stuurhut open. De schipper roept ons toe dat hij ons niet kan helpen. Hij heeft een slecht been. Wij knikken zwijgend en martelen onszelf de kade op.

Na de wandeling voeren we de marteling opnieuw uit, maar dan in omgekeerde volgorde. Wij duwen, trekken en vloeken onszelf aan boord. De schipper kijkt vanuit de stuurhut toe. Als we in het gangboord staan, zegt hij: ‘Ik weet niet wat erger is, een hond of een slecht been.’ Ik weet geen antwoord. Gelukkig weet hij het zelf. Als ik al twee schepen verder ben, roept hij het me na: ‘Een hond én een slecht been. Dat is pas erg!’

Corine heeft een biografie geschreven over het schip: Een vrouw van staal. www.corinenijenhuis.com